DE MARNIX VAN ST. ALDEGONDE, Philips

DE MARNIX VAN ST. ALDEGONDE, Philips

Het Boeck der Psalmen Davids, 1580
Gillis van den Rade, Antwerpen

In 1540 wordt Philips de Marnix van Sint Aldegonde te Brussel geboren. Reeds op dertienjarige leeftijd trekt hij naar Leuven om zich als student in te schrijven aan de Collegium Trilingue. Daar ontvangt hij zijn basisvorming tot taalgeleerde in het Latijn, Grieks en Hebreeuws. Vervolgens loopt hij studie aan de universiteit te Dôle, waarna hij naar Italië gaat om tenslotte in Genève terecht te komen. Hier behoort hij tot de eerste studenten aan de nieuwe universiteit. Het is vooral hier dat hij begeesterd raakt van de Hervormingsgedachte door leermeesters als Calvijn en Beza. In 1568 voltooit Marnix zijn ‘Byencorf der Heilige Roomscher Kerke’, een satire waarin hij tevens getuigt van de gereformeerde geloofsleer. Naast zijn vriendschapsrelatie met Willem van Oranje ontplooit Marnix zich ook als een gevierd onderhandelaar en politicus. In 1583 wordt hij gevraagd buitenburgemeester te worden van Antwerpen. Hij blijft in die positie tot in 1585 wanneer hij de overgave aan de Spaanse koning ondertekent en naar het Noorden uitwijkt. Na zijn weigering in 1586 ontvangt hij in 1594 wederom een uitnodiging voor een bewerking van een Nederlandse Bijbelvertaling.

Zijn uitzonderlijke bekwaamheid als vertaler kwam reeds aan het licht toen hij in 1580 en vervolgens in 1591 zijn vertaling van de psalmen uitbracht. Vroege schrijvers maken melding van nog andere, door hem vertaalde Bijbelboeken zoals: Job, Spreuken en andere Bijbelboeken. Van deze werken is echter geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Na het Bijbelboek Genesis voltooid te hebben, overleed hij in december 1598 te Leiden.

Uit een passage van zijn vertaling blijkt dat hij koos voor zowel een onvertaald Tetragrammaton ‘Jehovah’ als de vertaling ‘Selfwezighe’. In Genesis 18:13,14 gebruikt hij zelfs beide: “Ende de Selfwesighe [of Jehovah] sprack tot Abraham: waerom heeft Sarah dies ghelachen, seggende: Maer inder waerheydt soude ick oock noch baren, nu ick out ben? Conder wel iet soo wonderlijck zijn, dat buyten des Selfwesighen macht ware?…”.