Godsnaam

Godsnaam

Tetragram

De naam waarmee God zich persoonlijk bekend maakte komt in het Oude Testament bijna 7.000 keer voor. In het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, schreef men geen klinkers. In de oudste Hebreeuwse teksten staat de Godsnaam dan ook in de vorm van vier medeklinkers weergegeven, het Tetragrammaton of Tetragram genoemd (van het Griekse te.tra-, “vier”, en gram’ma, “letter”). De Naam wordt in het Nederlands getranscribeerd als JHWH (of JHVH). Hoewel de Bijbelschrijvers veel titels en beschrijvende termen voor God gebruiken, zoals Almachtige, Allerhoogste en Heer, is het Tetragram de enige eigennaam waarmee de God van de Bijbel werd aangeduid.

waw he jod
He Waw He Jod
H W H J

Oude Hebreeuwse schrijfwijzen

1e-2e eeuw v.Chr. tetragrammaton_150vgt
1e eeuw v.Chr. tetragrammaton_100vgt
midden 1e eeuw n.Chr. tetragrammaton_50gt
einde 1e eeuw n.Chr. tetragrammaton_100gt
3e-4e eeuw n.Chr. tetragrammaton_250gt
tetragrammaton_350gt
3e-5e eeuw n.Chr. tetragrammaton_500gt

De uitspraak van Gods naam

De uitspraak van de Godsnaam is verloren gegaan en niet meer met zekerheid vast te stellen. Verschillende factoren liggen hieraan ten grondslag. Bijvoorbeeld, toen het Oud-Hebreeuws nog een voertaal was, vulden de lezers van een tekst moeiteloos zelf de juiste klinkers in. Gaandeweg werd de Hebreeuwse voertaal vervangen. Eerst door het Aramees en later door andere talen. De Hebreeuwse Bijbeltekst (consonanttekst) werd hierdoor steeds minder begrepen. Door het verdwijnen van de voertaal, verdween ook de kennis van de juiste uitspraak. Zo’n duizend jaar nadat het Oude Testament voltooid was, ontwikkelden de Masoreten, Joodse beroepskopiisten een systeem van uitspraaktekens om aan te geven welke klinkers (vocalen) bij het lezen gebruikt moesten worden.

De voornaamste factor die van invloed is geweest op het verloren gaan van de uitspraak van Gods naam is van religieuze aard. Zo’n tweeduizend jaar geleden ontstond er, vooral onder farizeïsche Joden een bijgelovige traditie die het hardop uitspreken van Gods naam verbood. Men beriep zich hiervoor op het derde gebod van de decaloog die voorschreef dat Gods naam niet op een ijdele of onwaardige wijze gebruikt mocht worden. De invloed van de Farizeeën was groot en nam nog toe na de verwoesting van de tempel. De invloed van hun voorschriften, later vastgelegd in de Talmoed, werd later algemeen doorslaggevend binnen de joodse gemeenschap. Bij het voorlezen van de Bijbeltekst verving men JHWH door een substituut: het woord Adonai (soevereine Heer) of Elohim (God). Maar men zag nog steeds de vier unieke medeklinkers JHWH, ook als men een substituut uitsprak. Bij het kopiëren van de Bijbelboeken bleef de Naam zelf dus behouden. Later werden klinkertekens ontwikkeld en ook aan het Tetragram toegevoegd. Dat waren gedeeltelijk klinkers van het vervangende substituut, gecombineerd met de vier medeklinkers van Gods naam. De Hebreeuwse handschriften met klinkertekens helpen dus niet om te bepalen hoe de naam oorspronkelijk in het Hebreeuws uitgesproken werd.

Papyrusfragment Septuaginta 4Q120 – 4Q papLXXLev\b (facsimilé)

Velen zijn van mening dat de naam als JAHWEH de meest waarschijnlijke vorm is. Maar ook andere mogelijkheden kunnen absoluut niet uitgesloten worden. Een fragment uit de Dode Zeerollen bevat een deel uit Leviticus in het Grieks en gebruikt IAÔ als transliteratie van Gods naam. Dit is overigens een aanwijzing dat Gods naam in de 1ste eeuw v.Chr. nog steeds uitgesproken werd. Oude Griekse schrijvers gebruikten ook varianten als IAE, IABE, IEÔA en IAOUE.  Die laatste vormen kunnen ook wijzen op een uitspraak met drie lettergrepen.

Voorstanders voor de uitspraak JEHOVAH, zoals het vertaalcomité van de Nieuwe-Wereldvertaling (2017) en de Divine Name-publishers van de King James Bible (2015) wijzen erop dat het belangrijk is in elk geval de naam te gebruiken, wat de oorspronkelijke uitspraak ook zou zijn. Van veel andere namen in de Bijbel is de oorspronkelijke uitspraak evenmin bekend. Daarom wijzen zij onder andere naar de eeuwenlange vertaaltraditie van JEHOVAH in de Engels- en Nederlandstalige wereld en zien geen noodzaak voor een wijziging zolang elk alternatief hypothetisch is (zie Godsnaam in Bijbels). Interessant en in het voordeel van de uitspraak JEHOVAH is dat een poëtische invalshoek pleit voor een vocalisatie van drie lettergrepen zoals Je-Ho-Vah. De vertaler Frans Croese wijst hiervoor naar het vertaalritme van een aantal Psalmen. – F. Croese, Tot lof van God – Het boek der Psalmen (Uitgeverij Ipenburg – Elburg, 2010); p. 280-283.

Het is niet de bedoeling om alle argumenten van de diverse standpunten in het gehele spectrum uit te diepen. Het volstaat om te concluderen dat de correcte uitspraak van Gods naam vandaag niet met zekerheid te achterhalen is. Het blijft een onderwerp dat steeds weer boeiende discussies en interessante argumentaties in beide kampen blijft uitlokken.

Het gebruik in Bijbelvertalingen – de meningen

Lachisbrieven – ostraka (7e eeuw v.Chr.)

Zoals hiervoor beschreven is het standpunt om de Godsnaam weg te laten en te vervangen door een substituut stevig ingebed in de joodse traditie. Zou het kunnen dat het joodse standpunt een doorgeschoten interpretatie van het derde gebod is?  Sommige Bijbelgeleerden vinden van wel.  Het  verbod om Gods naam op een ijdele manier op te nemen impliceert immers de mogelijkheid om hem wel op een waardige, eervolle manier te gebruiken. Archeologische opgravingen schijnen deze conclusie te ondersteunen. Diverse ostraka, beschreven potscherven van de 7de tot en met de 9de eeuw v.Chr., bevatten het Tetragram in Paleo-Hebreeuws. Ze bevestigen dat de Godsnaam op een eerbiedige wijze gebruikt werd in dagelijkse correspondentie.

Zilveren plaatje (6e-7e eeuw v.Chr.)

Een ander voorbeeld is een zilveren plaatje met zegespreuken uit de 7de of 6de eeuw v.Chr. Het werd gevonden tijdens opgravingen in een rotsgraf van een priester op de hellingen van het Dal van Hinnom in Jeruzalem. De tekst luidt: “JHWH zegene u en behoede u. JHWH doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig. JHWH verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede”.

Toch lijkt een aanzienlijk aantal bijbelvertalers van zowel katholieke als protestantse origine zich aan te sluiten bij het joodse standpunt. Een betreurenswaardige tendens volgens professor Johan Lust. Hij is van mening dat eerbied voor de joodse traditie niet per se hoeft te betekenen dat men ze ook overneemt.  Als voorbeeld wijst hij naar de joodse spijswetten. Respect voor deze voorschriften betekent niet dat wij er ons zelf ook aan hoeven te onderwerpen. Bovendien hebben de voedselvoorschriften een groter Bijbels draagvlak in vergelijking met het verbod om Gods naam uit te spreken – Johan Lust, v.b.s.-informatie, ‘Over de Godsnaam’ (1989 nr. 4, 15 dec.), p. 75-83.

De voorstanders van het weglaten van de Godsnaam – in welke vorm dan ook – wijzen naar de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta (LXX) uit de 3de eeuw v.Chr.. Bijvoorbeeld in de eerste deeluitgave van de Nieuwe Bijbelvertaling (1998) gaf de begeleidingscommissie een uitgebreide verantwoording bij het besluit om het woord HEER als weergave van het Tetragram te gebruiken. Als eerste motief beweert men zich gesteund te vinden door de Joodse vertalers van de Septuaginta die de Godsnaam met ky’rios (Grieks voor ‘Heer’) zouden hebben weergegeven. Hetzelfde motief werd ook door de Rooms-katholieke kerk aangewend om in 2008 het gebruik en het uitspreken van de Godsnaam tijdens religieuze diensten, zangen en gebeden te verbieden. De redenering is als volgt:

1) De eerste christenen gebruikten en de nieuwtestamentische schrijvers citeerden zelfs uit de Septuaginta. De Griekse Bijbel was dus duidelijk geïntegreerd onder christenen in de 1ste eeuw.

2) De Septuaginta vervangt de Godsnaam met het substituut ky’rios [Heer].

3) Als christenen uit de 1ste eeuw geen bezwaren hadden om een Bijbelvertaling te gebruiken die het Tetragram weergeeft met ‘Heer’, waarom zou dit dan bezwaarlijk zijn om in hedendaagse Bijbelvertalingen hetzelfde te doen? Deze redenering lijkt aannemelijk en een vervangende titel voor Gods naam hierdoor zelfs gerechtvaardigd. Totdat de argumentatie wat grondiger onderzocht wordt. 

Foead Papyri [Inv. 266] (1e-2e eeuw v.Chr.) Facsimilé

De oudste teksten

De steun die men lijkt te vinden in de Septuagintatekst is gebaseerd op handschriften van veel latere datum. De oudste teksten van de Septuaginta daarentegen behouden de Godsnaam in Hebreeuwse letters. Bijvoorbeeld de Foead papyri [inv. 266] uit de 1ste of 2de eeuw v.Chr.. Deze papyruscollectie werd in 1939 in Egypte ontdekt en bevat gedeelten van de boeken Genesis en Deuteronomium. In het boek Deuteronomium komt het Tetragram in Hebreeuws kwadraatschrift op 49 plaatsen in de Griekse tekst voor. Dat bracht professor Paul E. Kahle tot de conclusie: “Wij weten nu dat de Griekse bijbeltekst [Septuaginta], voor zover deze door joden en voor joden werd geschreven, de Goddelijke naam niet met ky’rios [Heer] weergaf, maar dat het Tetragram, dat met Hebreeuwse of Griekse letters werd geschreven, in zulke hss [handschriften] bewaard bleef.” – Paul E. Kahle, The Cairo Geniza, 2nd ed. (New York: Frederick A. Praeger, 1959), p. 222.

Psalm 102:29-103:13 uit Origenes’ Hexapla (loepje op JHWH)

Orígenes’ Hexapla die omstreeks 250 n.Chr. werd voltooid werpt nog meer licht op het onderwerp. Dit palimpsest-handschrift bevat een tekstuitgave van het Oude Testament in 6 kolommen waarin belangrijke Griekse vertalingen werden opgenomen, zoals de Septuaginta naar de bewerking van Theodotion en de vertalingen van Aquila en Symmachus. De Hexapla bracht deze vertalingen uit de 2de eeuw samen terwijl Orígenes de Bijbeltekst ook van commentaar voorzag. Op basis van de fragmentarische exemplaren die nu bekend zijn, gaf professor W.G. Waddell over het gebruik van Gods naam de volgende verklaring: „In Orígenes’ Hexapla […] gaven de Griekse vertalingen van Aquila, Symmachus en LXX [Septuaginta] alle JHWH met ΠΙΠΙ weer; in de tweede kolom van de Hexapla stond het Tetragram in Hebreeuwse lettertekens.”  The journal of Theological Studies, Deel XLV, juli-oktober 1944, p. 158, 159.

Orígenes zelf verklaarde dat “DE NAAM in de meest betrouwbare handschriften in Hebreeuwse lettertekens voorkomt, dat wil zeggen niet in modern, maar oud Hebreeuws.” Dit lijkt de stelling te rechtvaardigen dat het vervangen van Gods naam met HEER (Gr. ky’rios) in Griekse vertalingen van het Oude Testament binnen het Christendom van de 3de eeuw nog niet algemeen was. De oudste teksten geven zelfs een indicatie dat leden en schrijvers van de christelijke kerk in de 1ste eeuw vertrouwd waren met Gods naam en deze zelfs gebruikten. Voor universitair hooddocent, professor George Howard is dit de enige logische verklaring. Hij schreef: “Overal waar de Septuaginta die door de nieuwtestamentische kerk werd gebruikt en geciteerd, de Hebreeuwse vorm van Gods naam bevatte, hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament ongetwijfeld het Tetragrammaton in hun aanhalingen opgenomen.” – George Howard, Biblical Archaeology Review, March 1978.

Conclusie

Dat hedendaagse vertalers en vertaalcommissies zich gesteund voelen door ‘de oudste teksten waarin Gods naam is vervangen door een andere aanduiding’ [*] is dus een misvatting.  Het is duidelijk dat het argument zoals voorgedragen door de begeleidingscommissies van de NBV, NBV21 en de bestuurders van de Rooms-katholieke kerk elke grondslag mist. De oudste teksten leiden zelfs intrinsiek naar een tegenovergestelde conclusie en pleiten eerder voor het behoud van Gods naam in hedendaagse Bijbelvertalingen, hetzij door een vocalisatie of een transliteratie van het Tetragram zoals JHWH. – [*] Citaat uit www.NBV21.nl, ‘De Bijbel: een uitdagende gesprekspartner’

Het vastleggen van de vertaalprincipes van elke nieuwe Bijbelvertaling is onderdeel van een omvangrijk voorbereidingsproces. Nieuwe inzichten vragen om een zorgvuldige en eerlijke afweging van de feiten om de vertaallijnen uit te zetten, maar ook moed om impopulaire vertaalkeuzes effectief door te voeren. Religieus vooroordeel en godsdienstige gevoeligheden – zowel bij vertalers als bij de doelgroep van een vertaling – kunnen immers zwaar wegen op een besluitvorming.  Niettemin bieden de oudste teksten, waarvan we in dit artikel enkele belicht hebben, overtuigende argumenten die pleiten voor het behoud van Gods naam in een vertaling.

Gods naam wél of niet gebruiken

Kort voor de uittocht uit Egypte maakte de God van Israël zich aan Mozes bekend met een identificerende naam – JHWH. Hij voegde eraan toe: “Dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.” (Exodus 3:15; Willibrordvertaling, uitgave 1981).

Het is onduidelijk hoe de Godsnaam correct uitgesproken moet worden. Waar geen twijfel over bestaat is dat Gods naam duizenden keren in de brontekst van de Bijbel staat. Veruit de meest voorkomende naam in de Bijbel. We mogen niet over het hoofd zien dat het Tetragram in de Hebreeuwse Bijbel functioneert als een eigennaam. Hiermee onderscheidt de God van de Bijbel zich van andere goden die in de Bijbel genoemd worden, zoals Astoreth, Baäl, Dagon, Molech, enz. Een eigennaam onderscheidt zich van een soortnaam en geeft twee eigenschappen aan, namelijk: identiteit en exclusiviteit. Dat bracht dr. Caroline Vander Stichele te concluderen: “Wil men nu de uniciteit van deze god tegenover andere goden weergeven, dan dient de weergave van het Hebreeuwse tetragrammaton in een vertaling het karakter van ‘eigennaam’ en dus het tetragrammaton, te behouden.” Dit is een sterk argument en voor veel Bijbelvertalers een belangrijke, zoniet de belangrijkste reden om de Godsnaam onvertaald te laten. – Dr. Caroline Vander Stichele, in: Met Andere Woorden, Pleidooi voor een alternatief. Jaargang 19 (2000) nr. 3, p. 7.

Ontdek hoe Bijbelvertalers door de eeuwen heen Gods naam of het Tetragram hebben weergegeven. In de rubriek Godsnaam in Bijbels kunt u kennis maken met de vertaaltraditie binnen het Nederlands taalgebied. 

In het verleden is de Godsnaam ook een belangrijk element in kunst en cultuur geweest. Een aantal voorbeelden hiervan kunt u bekijken via de volgende LINK.