Utrechtse vertaling

DE BIJBEL, (verkorte uitgave)
Naar de Utrechtse Vertaling

S.L. van Looy, Amsterdam
1921-1927

Halfleren luxe-uitvoering in 1 deel.

Zoals veel andere Bijbelvertalingen heeft ook deze heel wat namen en aanduidingen: ‘Utrechtse Vertaling’ of ‘Utrechtse Bijbel’ en ‘Obbink en Brouwer’. Die laatsten waren de vertalers: Dr. H. Th. (Herman Theodorus) Obbink (1869-1947) en A. M. (Annéus Marinus) Brouwer (1875-1948). Beiden doceerden aan de Universiteit van Utrecht én beiden waren lid van de Ethische Vereeniging binnen de Hervormde Kerk. Obbink vertaalde het Oude Testament op basis de Masoretische tekst. Brouwer was verantwoordelijk voor de overzetting van het Nieuwe Testament. Zijn basis was de vertaling van de Griekse grondtekst van Wescott en Hort.

De Hervormde theoloog A. van Veldhuizen wilde een nieuwe Bijbelvertaling maken. Het doel was een vertaling die de oude Statenbijbel zou vervangen. De Statenbijbel was een volksbijbel, dus moest die nieuwe vertaling dat ook worden, in tegenstelling tot de wat meer toegankelijke Leidse Vertaling. De medewerking die van Veldhuizen zocht kwam echter niet van de grond. Professor Obbink nam daarop het initiatief en zocht op zijn beurt medewerking bij geschikte collega’s. Op de titelpagina van “De Bijbel. Opnieuw uit den grondtekst vertaald”, staat dat de vertaling tot stand kwam ‘door en onder leiding van Prof. Dr. H.Th. Obbink’. Aan wie hij leiding gaf is onbekend. Op de oproep tot samenwerking is blijkbaar niet gereageerd en het lijkt daarom aannemelijk dat hij het werk alleen verrichtte.

Annéus Marinus Brouwer (1875-1948)

Hoewel het statige taalgebruik aan de Statenbijbel doet denken, is de leesbaarheid van de Utrechtse Bijbel beter. Het doel was niet om een wetenschappelijke overzetting te maken. De vertaalmethode is dan ook dynamisch, soms worden deeltjes van zinnen weggelaten of er juist aan toe gevoegd. Een ander opvallend kenmerk is het feit dat deze Bijbel ‘verkort’ is. Obbink liet passages weg die meerdere keren in de grondtekst voorkomen, zoals doublures in Koningen en Kronieken. Geslachtsregisters en wetteksten moesten er ook aan geloven, alsook ‘onvertaalbare’ passages. Maar het meest opvallende is dat vrijwel alles wat betrekking heeft op seksualiteit weggelaten is. Zo krijgt de lezer niets mee van de mannen die uit waren op de bezoekers van Lot en het feit dat Lot zijn dochters aan die mannen aanbiedt. De gebeurtenis dat Lot dronken wordt gevoerd door zijn dochters en bij hen nakomelingen verwekt is ook niet terug te vinden. De verkrachting van Dina staat beschreven in Genesis 34 maar Obbink heeft het hele hoofdstuk weggelaten. Ook Spreuken 7 over de jonge man die op straat door een hoer wordt verleid, is onvindbaar. En wat zal Obbink een moeite hebben gehad met het Hooglied: daar is dan ook helaas niet veel van overgebleven. Brouwer heeft in het Nieuwe Testament alleen 1 Korinthiërs 7:36-38 weggelaten.

Welke keuze wordt gemaakt in de weergave van de Godsnaam of het Hebreeuwse Tetragrammaton in het Oude Testament? In de eerste uitgave wordt er consequent gekozen voor de titel ‘HEER’ in kapitale letters. In de octavo-herdruk van 1934 echter stelt Obbink dit bij door de vorm [Jahwe] tussen rechte haken te vermelden op plaatsen waar de tekst expliciet naar de Godsnaam als eigennaam verwijst, zoals in Exodus 3:15 en 6:2. De vertaler laat hier telkens wel de titel ‘HEER’ aan voorafgaan.

Nieuwe Testament met aantekeningen door A.M. Brouwer (1938)

De eerste Utrechtse Bijbel verscheen in 3 prachtige delen met uitbundige reliëfdruk op voorplat, rug en achterplat. Deel 1 kwam uit in 1921 en bevatte Genesis tot Esther. Deel 2 (Job tot Maleachi) verscheen in 1924. Het Nieuwe Testament zag het licht in 1927. Een halfleren luxe-uitvoering kwam in een forse, eendelige uitgave beschikbaar. Vanaf 1934 werden verbeterde drukken in handzamer octavo uitgegeven en in 1938 verscheen een editie van het Nieuwe Testament met kanttekeningen van Brouwer. De allerlaatste druk van de Utrechtse Bijbel kwam midden in de oorlogsjaren, in 1942. Obbink wilde niet dat verdere drukken het ontstaan van de Nieuwe Vertaling (NBG 1951) zouden hinderen. Van de laatstgenoemde vertaling was hij tot zijn dood in 1947 voorzitter van de commissie-Oude Testament.

Hoewel de Utrechtse Bijbel slechts gedurende een periode van ongeveer 20 jaar is uitgegeven is er toch een waardevolle diversiteit aan edities verschenen.