Deuxaesbijbel

Deux-Aesbijbel

Gillis van der Erven, Emden
1562

Historische en vertaalkundige context

Bij de Emdense drukker/uitgever Gillis van der Erven verscheen op 7 maart 1562 een Bijbel, getiteld: “BIBLIA: Dat is de Gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet. Met verklaringhe duijsterer woorden, redenen ende spreucken, ende verscheyden Lectien, die in andere loflicke Oversettinghen ghevonden, ende hier aen de cant toe ghesettet zijn: […] ”. De Bijbel die later bekend kwam te staan als de zogenaamde Deux-Aesbijbel was hiermee een feit. Naast katholieken en doopsgezinden zouden nu ook gereformeerden kunnen beschikken over een eigen bijbeleditie. De aanloop naar deze bijbeluitgave heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad.

In de gereformeerde kerken bestond het verlangen naar een Bijbel die rechtstreeks vanuit de Hebreeuwse en Griekse brontekst vertaald was. Maar in die periode was er nog niet voldoende kennis en maturiteit om dit verlangen daadwerkelijk tot een bevredigend resultaat om te zetten. In deze vroege jaren van de Reformatie moeten verschillende vertaalinitiatieven in de Lage Landen vanuit deze vertaalhistorische context bekeken worden.

Zo verscheen er in 1556 een Bijbel bij Steven Mierdman en Jan Gailliaert (Geylliaert). Deze Emdense druk wordt beschouwd als de eerste gereformeerde Bijbel. De tekst was grotendeels gebaseerd op de Züricher Bijbel, een Zwitsers-Duitse vertaling die op zijn beurt aansloot bij de bijbelse bronteksten. Deze vertaling had haar ontstaansgeschiedenis in de zwingliaans-gereformeerde gemeente. De Nederlandstalige bewerking hiervan werd echter maar matig onthaald en bleef beperkt tot deze eerste en enige druk.

Stad Emden ca. 1582

Eveneens in 1556 werd een Nieuwe Testament uitgegeven naar een vertaling van Jan Utenhove. Deze Vlaamse edelman was in Gent geboren en behoorde tot een patriciërsfamilie. Tijdens de geloofsvervolging week hij uit naar Londen waar hij hulp bood bij het structureren van de plaatselijke gereformeerde gemeenten. Na het aantreden van Maria Tudor (‘Bloody Mary’) waren gereformeerden echter ook in Engeland niet meer welkom en vertrok Utenhove terug naar het vasteland. Na een aantal omzwervingen vond hij in 1554 een nieuw thuis in Emden. Deze Oost-Friese havenstad bood in deze turbulente periode gastvrijheid aan protestanten die elders de stadspoort gewezen werden. Onder de vluchtelingen bevonden zich ook enkele drukkers en uitgevers, onder meer Gillis van der Erven (alias ‘Gellius Ctematius’) en de bovengenoemde Steven Mierdman en Jan Gailliaert. Voor zijn vertaling van het Nieuwe Testament ontving Utenhove medewerking van Godfried van Wingen, een predikant die eveneens uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig was. Het eindproduct kon de hoge verwachtingen echter niet inlossen. De vertaling vertoont een slaafse volgzaamheid van het Grieks, waarbij het Nederlands vaak opgeofferd werd. Zoals Wim François (2015) opmerkt was het resultaat ‘een vertaling die de grenzen van het Nederlands opzocht en de grenzen meer dan eens overschreed’. De gebezigde taal was gekunsteld, krampachtig en voor velen zelfs onbegrijpelijk. De bijbelvertaling kende dan ook erg weinig afnemers en de geldschieters hielden er een financiële kater aan over.

Totstandkoming en kenmerken

De uitgever Gillis van der Erven liet zich echter niet uit het veld slaan en ondernam een poging van de laatste kans. Hij vroeg Godfried van Wingen om een vertaling van het Oude Testament te verzorgen. Hierbij werd uitgegaan van de Liesveltbijbel, aangepast aan de Hoogduitse Lutherbijbel uit Maagdenburg van 1554. Voor het Nieuwe Testament werd Johannes Dyrkinus gevraagd om het vertaalwerk van Utenhove grondig te herzien. Het uitgangspunt bleef trouw aan de brontekst, maar met respect voor de regels van het gangbare Nederlands. Op 7 maart 1562 kon het resultaat voorgelegd worden in de vorm van een complete Bijbel, de ‘Bijbel van Deux-Aes’. Dit initiatief werd wél een succes. Tot de invoering van de Statenvertaling in 1637 bleef deze bijbel in gebruik in de Gereformeerde Kerk.

Vanwaar de vreemd klinkende naam ‘Deux-Aesbijbel’? Behalve de tekst en de inhoudsopgave boven elk hoofdstuk, heeft Van Wingen ook de kanttekeningen ontleend aan de Maagdenburgse bijbeleditie. Nehemia 3 beschrijft de herbouw van de muren van Jeruzalem door de Joden. Vers 5b vervolgt door te zeggen dat een aantal vooraanstaande mannen onder hen weigerden hulp te verlenen omdat zij het werk kennelijk beneden hun waardigheid beschouwden. Als toelichting op dit vers bevat de kanttekening de volgende uitspraak: ‘De armen moeten het cruysce draghen, de rijcke en geven niets, deux aes en heeft niet, six cinque en geeft niet, Quater dry, die helpen vry’. Tijdgenoten begrepen onmiddellijk de geest van dit gezegde. Sinds de late middeleeuwen werd de samenleving opgedeeld in drie klassen, verwijzend naar de 6 vlakken van een dobbelsteen: de rijken (zes en vijf) geven niets; de middenklasse (vier en drie) moeten gewoonlijk de geldbeurs openen; de arme, berooide mensen (twee en één of deux aes) hebben niets om te geven. Dergelijke zegswijzen, ontleend aan volksgebruiken en –gezegden, typeerden het karakter van de Lutherse bijbels. Het was de bedoeling van Luther om de Bijbel tot een volksboek te maken. Door spreekwoorden en pakkende voorbeelden uit het leven bracht hij de bijbelse boodschap dichter tot de mens. In latere edities van de Deux-Aesbijbel treft men deze kanttekening echter steeds minder aan, aangezien men zich aan dergelijke profane vergelijkingen begon te storen. Toch bleef de naam Deux-Aesbijbel – misschien verrassend – tot in onze tijd overeind.

Deuxaes (1562) 2De Deux-Aesbijbel is ook de eerste Nederlandstalige bijbeluitgave die in een kanttekening toelichting geeft over de Godsnaam. Zo luidt de tekst in Psalm 83:19 (18): “dat ghy met uwen name heetet / Heere alleen […]”. Ter verduidelijking van de titel ‘Heere’ vermeldt de kanttekening ‘an[ders]. JEHOVA’. Ook hierin is de invloed van de hierboven genoemde Duitstalige Lutherbijbel van 1554 voelbaar. De bewerker van deze Bijbel, Johannes Bugenhagen, had in zijn ‘summaria’ een paragraaf gewijd aan de Godsnaam. Verwijzend naar Exodus 3 stelt hij dat ‘Jehova Elohim’ in het Hebreeuws verwijst naar de heilige Naam van God. Van Wingen vond het klaarblijkelijk passend om de Godsnaam in een kanttekening bij Psalm 83 een plaats te geven. Het zou echter nog tot 1591 duren voor de Godsnaam in deze vocale vorm in de eigenlijke bijbeltekst geïntegreerd werd. (zie Godsnaam in Bijbels – 16de eeuw – Deuxaesbijbel)

Daarnaast heeft de tekst van de Deux-Aesbijbel – grotendeels via de Statenvertaling – invloed gehad op de Nederlandse taal. Ze bevatte veel leenwoorden die via de Liesveltbijbel tot de Duitse taal terug te voeren zijn. Hierdoor zijn veel woorden, uitdrukkingen en zegswijzen nu onderdeel van de Nederlandse woordenschat geworden, zoals: afvallig, beroemd, bezoedelen, dankzegging, huichelen, krijgsman, nieuweling, schriftgeleerde, slachtoffer, vreemdeling, zuigeling, enzovoort.

Invoering en ontvangst

Uiteindelijk werd de Deux-Aesbijbel door protestants Nederland in het hart gesloten. Aangezien deze Bijbel verboden werd, liepen bezitters ervan het risico om gearresteerd te worden en op het schavot te komen. Met teksten van de Deux-Aesbijbel zijn mensen de brandstapel opgegaan. Latere generaties hebben er troost en aanmoediging uit geput. Vooral onder luthersen en gereformeerden werd de emotionele verbondenheid erg sterk. Hoewel de doopsgezinden meer gelinkt worden aan de Biestkensbijbel, bestaan er aanwijzingen dat de Deux-Aesbijbel mettertijd ook bij hen in gebruik werd genomen.

Herziene en aangepaste tekstuitgaven zijn van alle tijden, en dat gold zeker voor de Deux-Aesbijbel. Aangezien beide vertalers een verschillend uitgangspunt en benadering van de basistekst en vertaling volgden, vormde de Deux-Aesbijbel geen substantiële eenheid. Al vrij snel lieten gereformeerde synodes en theologische kringen een kritische stem horen en stuurden herhaaldelijk aan op een nieuwe bewerking van de Bijbeltekst. Vooral voor het Oude Testament zag men graag een editie die meer bij de Geneefse, zeg maar Calvinistische versies aansloot. Maar herzieningen die het licht zagen bleven beperkt tot relatief kleine tekstaanpassingen.

Herzien of vervangen

In de aanzwellende kritiek werd het een aanhoudend discussiepunt of de Deux-Aesbijbel alleen aan een grondige herziening onderworpen moest worden of dat er een compleet nieuwe vertaling vanuit de grondtalen moest komen. Philips van Marnix van Sint-Aldegonde was misschien wel het scherpst in zijn kritiek door te verklaren: “Ik houd de vertaling voor zo gebrekkig dat zij een geheel nieuwe bearbeiding eist. Er moet een nieuw werk komen. Want onder al de vertalingen die bestaan – ik moet het eerlijk bekennen – is er geen een zo ver verwijderd van de Hebreeuwse waarheid als die van Luther, uit welke gebrekkige Hoogduitse vertaling onze nog gebrekkigere Nederlands-Duitse is voortgekomen.” De mening van Marnix in de kwestie liet geen ruimte voor interpretatie. Hij pleitte expliciet voor een volledig nieuwe vertaling. Het is veelzeggend dat Marnix van Sint-Aldegonde in 1593 een voorstel hiertoe aanvaardde en voorbereidend vertaalwerk leverde en zodoende de weg effende voor wat later de Statenvertaling zou worden.

Deuxaes (1562) 3Enkele herziene uitgaven van betekenis zijn de volgende. 1) Die van de Leidse vrijzinnige predikant Petrus Hackius. In 1581 bezorgde hij een uitgave waarbij de gebruikelijke kanttekeningen van het Oude Testament werden vervangen door de annotaties van de Geneefse Bijbel. Voor het Nieuwe Testament werden de aantekeningen van de theoloog Augustin Marlorat opgenomen. Daarnaast voegde Hackius er nog eens verklarende uitleg en theologische uiteenzettingen aan toe. Van deze editie verschenen een aantal revisies. Deze bijbeltekst werd ook als basis gebruikt voor de grondige herziening voor de volgende.  2) De uitgave van Sixtinus Amama, hoogleraar Hebreeuws in Franeker. In deze herziening werd het Nieuwe Testament uit 1617 toegevoegd naar de bewerking van de Zeeuwse theoloog Herman Faukelius. Ondertussen waren de werkzaamheden aan een nieuwe vertaling uit de startblokken gekomen. Maar het grote aantal onnauwkeurigheden en fouten in de oude vertaling maakten voor Amama het geduldig wachten tot een onmogelijke opgave. Dus liet hij in 1625 een grondig herziene, verbeterde tekst verschijnen. De kanttekeningen bevatten de juiste Hebreeuwse lezingen en de verklaringen van Deodati. Verder waren er ook kanttekeningen uit de Geneefse Bijbel en andere gezaghebbende bijbeluitgaven uit die tijd.

Deuxaes (1562) 4In 2015 kregen we een tot nog toe onbekend Nieuwe Testament in octavo (8°) naar de tekst van de Deux-Aesbijbel in handen. Het verscheen in 1626 bij het drukkersatelier van Jan Andriesz. te Delft. In deze uitgave werden de commentaren van Augustin Marloratus in de kantlijn geplaatst en achterin staan de 150 Psalmen naar de bewerking van Petrus Datheen, in datzelfde jaar uitgegeven door Jan Jansz. Canin te Dordrecht. De hier genoemde Jan Andriesz. Cloeting was van ca. 1592-1634 actief als boekdrukker, -uitgever en boekverkoper. Zijn bedrijf heette ‘In ’t gulden A.B.C.’ en was gevestigd op ’t Marckt-veldt in Delft. Zijn fondslijst is erg divers: er worden wettelijke en politieke geschriften aangetroffen, maar ook nemen wereldlijke en kerkelijke geschiedenis een voorname plaats in. Ook kwamen er regelmatig religieuze teksten en devote werkjes van zijn drukpers. Na raadpleging van enkele bibliografische lijsten en databases blijkt uit niets dat er in 1626 een bijbeltekst in Delft gedrukt is. Sterker nog, nergens wordt ook maar één bijbeltekst onder zijn uitgeversnaam gevonden. Het blijkt hier dus om een uniek exemplaar te gaan van wellicht een zeer beperkte oplage.

Geografische kaarten

Het Paradijs (ca. 1604)

Vanaf 1580 werden Deux-Aesbijbels voorzien van kaarten om de lezer een geografische blik op bijbelse gebeurtenissen te bieden. In de twee laatste decennia van de 16de eeuw werden hoofdzakelijk de Geneefse kaarten toegevoegd. Dit waren houtsnede-kaarten naar de Franstalige, Geneefse Bijbeluitgaven. Maar ze werden overklast door die van Joannes van Deutecom en Petrus Plancius, zowel in kwantiteit als kwaliteit. Vooral de tweede serie Planciuskaarten zijn prachtig vormgegeven en omlijst met kleinere gravures waarop bijbelse taferelen afgebeeld staan. Hun populariteit wordt benadrukt doordat ze een halve eeuw de markt gedomineerd hebben. De laatste keer dat ze, weliswaar in een aangepaste serie, in een Bijbel gevoegd werden is de Statenbijbel van de Amsterdamse uitgever Joost Hartgers in 1653.

Het doek valt…

De Deux-Aesbijbel bleef in gereformeerde kringen de kerk- en huisbijbel tot aan de invoering van de Statenvertaling in 1637. Deze nieuwe Bijbel had geen lange inburgering nodig aangezien de vertaling vanuit de bronteksten vrijwel onmiddellijk als superieur erkend werd. Toch werd de Deux-Aes-tekst niet volledig afgeschreven, zoals lange tijd gedacht werd. Tot het midden van de achttiende eeuw werden er sporadisch teksten van afzonderlijke Bijbelboeken gepubliceerd in functie van het school- en thuisonderwijs. Daarnaast werden er aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie tweetalige edities, in het Nederlands en het Maleis, geleverd voor het gebruik in de kolonieën. Volledigheid gebiedt ook een facsimile-uitgave te vermelden die in de jaren ’80 van de vorige eeuw verscheen. Het was de editie van de Leidse uitgever Jacob Andrieszoon uit 1587. Deze uitgave verscheen in twee edities: een goedkope standaarduitgave, en een fraaie luxe-editie in volledig leren boekband met messing beslag. Deze uitgave was voorzien van een historisch overzicht door C.A. Tukker, getiteld: Een verborgen schat in den acker.